Laat ons vooral zingen om…om zoveel
Elke morgen en avond gaan de vogels tekeer alsof hun leven ervan afhangt. Dat is ook zo, zegt de bioloog: dat is territoriumdrift. Maar als het raam openstaat en de klanken golven binnen, opnieuw en opnieuw..., dat is toch prachtig, een onaardse schoonheid. Dichters zijn het, de vogels, ze moeten telkens weer adem halen, ze trekken spurtjes, ze praten in versregels, kort maar krachtig, maar zo welluidend… en de kleinste zingt nog het luidst... het winterkoninkje.
Wij mensen zetten troepen neer en afrasteringen, als we aan ons territorium denken, we vechten ervoor. De vogels zingen zichzelf een plek. Overleven dank zij de kunst: wij hebben het ook in ons, alleen nog niet als het over conflicten gaat. En toch, en toch, is het niet via de muziek dat Afrika zijn plek krijgt? Uitsluiting, corruptie en droogte en alle andere miserie, maar als je zingt vlieg je daarboven.
Zingen is van een grotere aanwezigheid, is een belofte die begint, en herinnering aan wat ooit was, is opvliegen en geloven dat het toch mogelijk is wat onmogelijk lijkt, en waar je van droomt. Dat weten ze in de kerken, dat weten ze op de feesten, dat weten ze bij het huilen. Zingen heeft een vleugelslag. Zingen komt van ver, soms van heel ver en gaat naar ver.
Er moet iemand zingen als je geboren bent, al zijn het die paar armen die nooit gezongen hebben en dat nu wel doen ‘Susa Nina, 't Hemelse hof in een arme stal, Susa Nina,. Of wat zingen moeders allemaal voor hun klein boeleke?
Zingen lost makkelijker op, als de lucht. Want er is zoveel dat zingt: de schaduw op de muur of op de grond. Een stem die wacht en luistert, zingt. Een beeld van licht en zon door een open poort. Lichtvlekken, en de kleuren die onverzadigbaar zijn, en de verhalen, even onverzadigbaar aanwezig in woorden, muren en de stap van mensen. En er moet iemand zingen als je dood gaat, bij jou en bij mij.
Zingen en niet vechten. Zingen om al wat was en is en komt en vandaag en morgen en de dagen daarna. Zingen tot de ander en om de ander. ‘Laat ons met elkander, laat ons met elkander zingen, prijzen, loven de Heer. Laat ons dat tezamen doen, zingen, prijzen, loven de Heer’. Zingen met een ander, niet vechten tegen de ander. Elk krijgt zijn plek, ieder ander heeft het recht om te bestaan. Ook ieder volk, waar ook en van welke kleur ook, krijgt zijn plek om te bestaan. Zelfs de mussen krijgen een schuilplaats voor hun broed. Maar die plek wordt ons gegeven! Het is een geschenk. En daarom zingen en niet vechten. Vechten is grijpen naar de ander, is grijpen naar de plek die aan hem ‘gegeven’ is, zoals wij die van ons hebben ‘gekregen’. Zingen en niet vechten om al het goede en het schone dat mensen voor elkaar kunnen zijn. Geen territorium dat bewaakt en afgebakend moet worden…, ‘want dit is van mij’. Maar een tuin met bloemen en planten en vogels en vrienden om mee samen te zijn. Een plek waar je meeleeft met wat de ander je aanbiedt aan vreugde en verdriet. En dus zingen !!!!!
Willy Staessens (naar Guido Vanhercke) .