Overslaan en naar de inhoud gaan

Wanneer de hoop je in de schoenen zakt en je het niet meer ziet zitten om nog verder te doen wordt alles donker en uitzichtloos. Wanneer wanhoop toeslaat lijkt het einde dichtbij. Maar wat is hoop en waar komt ze vandaan?

 

Ik ben de tekst ‘Het kleine meisje hoop’ van de Franse auteur Charles Péguy nog eens gaan opzoeken. Het is een gesprek met God aan het woord. Ik citeer er enkele fragmenten uit:

 

“Wat ik het meest liefheb, zegt God, dat is de hoop.

Het geloof, dat verwondert mij niet. Het is ook niet zo verwonderlijk dat mensen geloven. Ik schitter toch in heel mijn schepping. In de zon, in de maan, in de sterren, in al mijn schepselen…

De liefde, zegt God, zij verwondert mij niet. Het is toch niet zo verwonderlijk dat mensen liefhebben. Hoe zouden zij geen liefde voor elkaar hebben! Of ze zouden een hart van steen moeten hebben!... De liefde, zij verwondert mij niet.

Maar de hoop, zegt God, zij is het die mij verwondert, ja zelfs mij. Het is zeer  wonderbaar dat mensen hopen…Zij zien hoe het er vandaag aan toe gaat, en toch geloven zij dat het morgenvroeg beter zal zijn. Dat is wonderbaar. Daar sta ik zelf nog altijd verwonderd bij stil. Mijn genade moet wel een ongelofelijke kracht hebben dat deze kleine hoop, die aarzelend flakkert in de wind van kwaad en ontij en telkens dreigt uit te doven, toch trouw blijft branden, standvastig, recht, puur, onoverwinnelijk, onsterfelijk, eeuwig zoals de kleine godslamp in de kerk… Wat mij verwondert, zegt God, dat is de hoop. Dit kleine meisje hoop…

 

Geloof is vanzelfsprekend. Het gaat vanzelf. Om te geloven hoeft men zich maar te laten gaan, hoeft men maar te kijken. Om niet te geloven moet men zichzelf geweld aan doen, zich verharden, zich averechts opstellen. Het geloof is heel natuurlijk. Om niet te geloven, mijn kind, moet je ogen en oren dicht stoppen, zodat je niet meer ziet en niet meer gelooft.

 

Ook de liefde is jammer genoeg vanzelfsprekend. Om zijn naaste te beminnen hoeft men zich maar te laten gaan. Men hoeft slechts te kijken naar en zich te laten raken door zoveel ellende en  hulpeloosheid van je medemens.  Om zijn naaste niet lief te hebben moet men zichzelf geweld aan doen, tegen zichzelf in gaan, zich verharden, tegen zijn natuur in gaan,  tegendraads zijn. De liefde is heel natuurlijk, ze schiet spontaan op. Zij is de eerste beweging van het hart, de eerste spontane beweging van goedheid.  Om je naaste niet te beminnen, mijn kind, moet je ogen en oren dicht stoppen zodat je al die kreten van pijn en droefheid niet meer hoort.

 

Maar de hoop is niet vanzelfsprekend. Zij gedijt niet zo maar uit zichzelf.  Om te hopen, mijn kind, moet je gelukkig zijn, moet je een grote genade ontvangen hebben. Het geloof ziet slechts wat is, maar de hoop ziet wat zal zijn. De liefde bemint slechts wat is,  maar de hoop bemint wat zal zijn.”

(Uit Charles Péguy, Le Porche du Mystère de la Deuxieme Vertu.).

 

Hoop is niet van zelfsprekend maar ze bestaat en je ziet het voor je ogen bij die of die mens. Het is een ongelooflijke kracht, “genade” die je staande houdt en de toekomst open houdt, omdat ze bemint wat zal zijn. Ze kijkt dus verder dan hier en nu, deze moeilijke concrete situatie. Het is zeer  wonderbaar dat mensen hopen…Zij zien hoe het er vandaag aan toe gaat, en toch geloven zij dat het morgenvroeg beter zal zijn. Dat is wonderbaar. Daar sta ik zelf nog altijd verwonderd bij.

 

Willy Staessens

🡡