Overslaan en naar de inhoud gaan
Homilie E.H. Jacques Peters


Het gebeurt niet alle dagen dat je als priester een medepriester begraaft. En dan helemaal niet op deze manier: met een leeftijdsverschil van bijna 60 jaar. Misschien zou Jacques erom glimlachen: omdat de roepingencrisis in de kerk hem soms bezig hield, en het dan wel wat heeft als het, tegen alle verwachting in, juist een jongere priester is die de oude priester begraaft.

Priester, pastor. Dat zat diep bij Jacques. Uit de verhalen heb ik die indruk toch gekregen. Een man die ’s morgens vroeg de mis deed, ook tijdens zijn professor-schap, ook als hij op vakantie was. Dan ging hij kennis maken met de pastoor ter plaats, en vroeg hij of hij kon helpen met de missen. Hij was betrokken bij veel van de dopen in de familie, en bij allerlei huwelijken. Hij heeft veranderingen meegemaakt in de kerk, met name door het Tweede Vaticaans Concilie in de jaren ‘60. Van een puur Latijnssprekende kerk waarin de priester op een voetstuk stond veranderde kerk in een kerk die dichter bij de mensen wilde staan, door de volkstaal te gebruiken, bijvoorbeeld; maar de verhoopte vernieuwing van het gelovige leven bleef feitelijk uit. Jacques had dan ook wat reserves bij het concilie. Het is jammer dat ik hem niet ontmoet heb, dacht ik gisteren, toen we het erover hadden, want dan had ik er graag met hem over doorgepraat.

Jacques de priester was echter geen kwezel, wel integendeel. Hij was een man van de wereld. Soms, als ik boodschappen ga doen, of als ik de deur uit ga om college te geven, dan zeg ik tegen huisgenoten voor de grap ‘ik ga de wereld in’. Jacques was helemaal van die wereld, van de wereld buiten de studeerkamer, buiten de kapel. Hij reisde graag. Conferenties aan deze kant van de oceaan of de andere kant, hij ging graag. Of reisjes naar Londen of Parijs met neven en nichten of, waarom ook niet, de generatie daarna. Jacques hield van mensen, en had een grote kring om zich heen. Daaronder ook een kring van wetenschappelijke collega’s. Hij hield van zijn vak, hij toonde graag het ‘labo’. Jacques was een topwetenschapper, en had eredoctoraten ontvangen van meerdere universiteiten; ook had hij de prestigieuze Georg Schlesinger ontvangen. Hij vond het fijn dat ook op de rouwkaart te laten blijken; niet om mee te pronken, zo werd mij gisteren uitgelegd, maar om te laten zien dat geloof niet is voor zwakke lieden die niets beters te doen hebben, of die niets beters te denken hebben. Nee, geloven kan best samengaan met harde wetenschap. Maar ook daar, in de wetenschap, had hij een pastorale, een sociaal kant; zo zette hij zich in voor een faculteit wetenschappen in Indonesië, en heeft hij een Burundese vluchteling geholpen met de kosten van de studies.

Beste mensen, Jacques behoorde dus tot twee werelden: die van het priesterschap, en die van de wetenschap; die het gebed, en die van de ontmoetingen met mensen; die van de ziel en die van het verstand; die van de binnenkant, en die van de buitenkant.

De laatste tijd werd duidelijk dat hij nog op twee manieren tot twee werelden behoorde. De lezingen helpen om dat te zien. Het zijn de lezingen van de woensdag dat hij overleden is; die leken de familie eigenlijk heel erg passen bij Jacques. Voor een groot deel van zijn leven was Jacques de sterke man waarover het ging in de eerste lezing. De eerste lezing sprak daarover in gelovige termen; de kracht werd toegekend aan God. ‘Ceux qui mettent leur espérance dans le Seigneur trouvent des forces nouvelles; ils déploient comme des ailes d’aigles, ils courent sans se lasser, ils marchent sans se fatiguer’. Dat was Jacques. Zeker, hij leidde een gedisciplineerd leven, met regelmaat, met matigheid, met sport – maar bovenal was hij een sterke man: fysiek sterk ; intellectueel sterk; relationeel sterk. Ook gelovig sterk. Wat zijn geloof precies was, hoe hij dat deed, gelovig zijn, daar vertelde hij niet zoveel over; maar het was heel sterk. Hij was, zoals Benoit het zei, ‘imperturbable dans la fidélité à ses voeux de pretrise, dans une église en tourmente’.

Dat was de ene wereld. De andere wereld, daar maakte hij veel later kennis mee : de wereld van zwakte, van beperking. Hij kreeg een longontsteking, brak z’n been, en krabbelde wel weer op, maar op het einde kon hij bijvoorbeeld niet meer spreken. Het is op die momenten dat de uitnodiging in het evangelie sterk relevant wordt. ‘Venez à moi, vous tous qui peinez sous le poids du fardeau, et moi, je vous procurerai le repos. Je suis doux et humble de cœur, et vous trouverez le repos pour votre âme’. Was het daarom dat hij in vrede was, ook in de laatste periode? Daarvan getuigde u, Benoit. ‘Je n’ai jamais vu de découragement, de faiblesse, de révolte’. Was dat omdat hij zich aan God toevertrouwde.

We zullen het niet weten, want daar sprak hij niet zo over. Misschien maakt het ook niet uit. Misschien volstaat het dat we hem hier gedenken, met die grote en sterke kant, als de ‘aigle qui déploie ses ailes’, en als de man die ook z’n kwetsbaarheid had.

Het zou ons een troost mogen zijn dat voor God beide goed zijn : God verheugt zich in onze sterkte, in onze talenten. En als we niet zo sterk zijn, maar eerder kwetsbaar, aan het einde van ons leven, of al eerder,dat is Hem ook goed, dan nodigt hij ons uit tot spirituele rust in hem.

Laten we een moment stil zijn om te mijmeren over Jacques, over het evangelie, over zijn leven, over ons leven.

Jos Moons SJ
Pastor Universitaire Parochie

🡡