Overslaan en naar de inhoud gaan

Toen ik een peuter van een jaar of drie was, gebeurde het wel eens dat ik bij een te haastige stap of een ongelukkige poging om mijn pas te versnellen, pardoes door de knieën ging. Niet omdat ik iets gebroken had of erge pijn leed, kon ik niet zelf weer op de been. Maar gewoon van de schrik geraakte ik niet op.

Misschien was het zelfs dat niet. Ik speelde veeleer de hulpeloze sukkel, zoals het een peuter past. Een peuter met een zere knie wil immers getroost worden. Daarom wilde ik niet opstaan. Om opgeraapt te kunnen worden. Door mijn moeder. Wie anders? Mijn moeder had natuurlijk mijn theaterstukje door. Ze had er dan ook het volgende op gevonden.

Ze kwam één stapje dichterbij en bleef dan stilstaan op enkele meter van me. Dan zei ze, ernstig kijkend maar met een glimlach om de mond: “Kom hier, jongen, dat ik je opraap!” Terstond krabbelde ik recht en ging voor haar voeten weer op de grond liggen. De woorden “dat ik je opraap” waren de reden dat ik het “kom hier” kon uitvoeren. Ze haalden me bovenal uit mijn neiging om wat was gebeurd belangrijker te vinden dan wat komen zou.

 

Het belangrijkste van die vaak herhaalde scène was dat ik telkenmale zelf op zou staan, al legde ik me daarna weer neer. Voor de voeten van mijn moeder althans. Ik was immers opgestaan omdat zij het had gezegd, zij die me liefhad en altijd troosten zou. Als ik daar behoefte aan had of zin in had. En dat had ik.

 

De uitnodiging van mijn moeder om op te staan gaf me kracht. Maar precies omdat erop volgde: “Dat ik je opraap.” Zelf opstaan om opgeraapt te worden. Dat is de dynamiek van het christelijke geloof: God is troost, maar wij zijn verantwoordelijk voor ons leven. We hebben een God die ons wil oprapen uit onze ellende of uit onze behoefte aan troost, maar geen God die onze verantwoordelijkheid voor ons leven overneemt.

 

De hele evangelische boodschap zit trouwens gevat tussen oproepen tot ‘opstaan’. “Sta op en vlucht met het kind”, zo klinken de woorden van Godswege tot Jozef op het einde van het kerstverhaal. Eigenlijk begint het verhaal hier pas echt: met niet bij de pakken neer te zitten. Christus’ boodschap van verlossing eindigt en wordt volbracht met zijn opstanding uit het graf. Met Pasen. Daarna pas volgt ons verhaal, dat van de Kerk. Met Pinksteren.

 

Tussen het opstaan vóór de vlucht en de opstanding na de dood zien we in de evangeliën Jezus vaker mensen oproepen om op te staan. Zes keer lezen we het woord van Jezus: “Sta op!” Het helende, genezende woord dat iemand weer kracht geeft, zodat hij op kan staan. Het is het woord dat de Heer ook tot ons richt. Zijn troost begint met een oproep om zelf op te staan en om ons te begeven in zijn richting.

 

„Sta op, dat ik je kan oprapen”, zijn heilbrengende woorden. Woorden van verzoening en woorden van hoop. Woorden geboren uit barmhartigheid zijn woorden die sterken. Het zijn geen woorden die je tot jezelf kunt richten. Het zijn woorden die je worden toegesproken. Als een zachte hand die je ophelpt. Kom hier, dat ik je kan oprapen!

                                         

Mark Van de Voorde

🡡