Overslaan en naar de inhoud gaan

Het was een mooie nazomer dat jaar. Hij was nu al bijna een half jaar thuis. Gans de lente en zomer was hij niet buiten geweest. Ja, hooguit enkele keren tot op het terras. Hij had dan van ver eens naar de tuin gekeken. Niet dat hij zich moeilijk kon verplaatsen of niet veel buiten mocht gaan; het ging hem gewoon niet. Die dag op het einde van maart had hem eigenlijk alle moed ontnomen. Het was alsof er een diepe duisternis was gevallen over zijn huis, zijn leven, hem zelf. Hoe fel de zon ook scheen, het was alsof bij hem geen enkele straal meer binnen kon "Mee leren leven", had de dokter gezegd en, "werk-onbekwaam voor altijd". Hij moest op dat moment nog 32 worden en was bezig aan een mooie carrière. Men had hem al enkele keren duidelijk laten verstaan dat het bedrijf op hem rekende voor de toekomst. Bevordering en uitbreiding van verantwoordelijkheid waren daar een concrete bevestiging van. Zijn vrouw beleefde dat alles intens met hem mee. Samen droomden ze van een mooie toekomst voor hen beiden en hun twee zoontjes.

En dan kwam die onherroepelijke uitspraak tengevolge van een ongeneeslijke ziekte. "Wat is het leven nu nog waard?" klonk het herhaaldelijk in zijn hoofd, "wie ben ik nu nog, wat kan ik mijn kinderen nog bieden? Hoe zullen zij ooit nog naar mij kunnen opkijken? "Die pijnlijke vragen en alle gedachten daar omheen waren oorzaak van zijn moedeloosheid. 's Morgens vond hij geen reden om op te staan en 's avonds was hij bang dat hij ook die nacht weer de slaap niet zou vatten. Hij voelde zich moe en uitgeput.

Maar die septembermorgen lag naast zijn ontbijt een briefje. Of hij de bloemen op het terras wilde begieten, want dat had zijn vrouw niet meer kunnen doen voor ze werken ging. Het duurde wel even eer hij er de moed voor had. En uiteindelijk was hij bij de bloemen nog voor het goed tot hem doordrong. Hij keek ernaar en plukte hier en daar, bijna routinematig, een dor blaadje weg. Ze stonden nu zo kleurrijk en zo fris, alsof ze naar hem keken en hem een fijne dag toewensten. Zo had hij nooit eerder een bloem bekeken. Nooit had hij daar eigenlijk bij stil gestaan. En tot zijn eigen verwondering was hij er nu door geboeid en genoot er zelfs van. Hij ging wat verder de tuin in en begon hier en daar wat onkruid uit te trekken en wat bloemen en plantjes te verzorgen. Zeker een uur was hij daarmee bezig geweest. En toen zijn vrouw in de namiddag thuis kwam, vond ze hem op het terras met een glimlacht op zijn gezicht, turend over het weiland achter hun huis.

's Avonds zei hij haar dat ze de volgende ochtend de afwas mocht laten staan en hij vroeg haar welke groenten hij 's anderendaags moest schoonmaken voor de maaltijd. De volgende dag en de dagen daarop stond hij 's morgens met haar op, wuifde haar en hun zoontjes uit als ze vertrokken, en genoot van het licht werk in de tuin en kleine karweitjes in huis. Hij liet zijn creatieve geest werken in de keuken en nam het zijn vrouw niet meer kwalijk dat zij buitenhuis ging werken, terwijl hij huisman geworden was.

 

Willy Staessens, 5 november 2018

🡡