Overslaan en naar de inhoud gaan

 In 1569 verwierf Kan. Pieter Van Dale een pand aan de toenmalige Proefstraete (nu Naamsestraat) te Leuven, op de hoek met het Raamstraatje. Het domein strekte zich uit van de Heversche binnenpoorte ten zuidoosten tot de Wolfspoort en de Redingenpoort in het zuidwesten. Het ligt op een hoogst merkwaardige plaats: het hoogste punt van de binnenstad, nabij de resten van de 12e eeuwse ringmuur, vlakbij het Groot Begijnhof.

Pieter Van Dale kocht het pand van Ridder Jacques Quarré, heer van Den Haag, en van zijn echtgenote Anna Van Blehen. Anne Van Blehen was de enige dochter van Adriaan Van Blehen dieAfbeelding verwijderd. op zijn beurt de tweede zoon was van Anselmus Van Blehen.

Langs de Naamsestraat verdringen zich daarenboven de rijkste monumenten van de stad: de lakenhal (14e eeuw), de Sint-Pieterskerk (15e eeuw), het stadhuis (15e eeuw), de Sint-Michielskerk (17e eeuw) en verder een indrukwekkende rij van universitaire colleges die evenwel meestal van latere datum zijn.

Op het gekochte terrein bevond zich op het ogenblik van de koop een ruime ridderwoning met tuin, wijngaard en stallingen. Van deze ridderwoning vinden we heden nog belangrijke resten terug in het college. Naden in sommige muurgevels verraden treffend op welke plaatsen er aangebouwd werd tegen de oorspronkelijke woning.

Vooral in de zogenaamde ridderzaal vinden we nog drie oorspronkelijke balken terug waarop het wapenschild gebeiteld staat van de voormalige eigenaar: ridder Adriaan Van Blehen.

Een eerste bouwfase (1569-1572)

Zowel links als rechts werd de ridderwoning zonder ingrijpende veranderingen ingepast in de uitbreiding van het college, dat opgetrokken werd rond een vierkante binnenkoer.

Als we op die binnenkoer plaatsnemen ervaren we zonder enige moeite de Italiaanse invloed die de Renaissance zijn specifiek karakter geeft. We bevinden ons inderdaad in een typische Renaissance palazzo-omgeving: een binnenplaats met portiekgalerij. Bij de restauratie werd de galerij dichtgemaakt met glas.

De zuilengalerij links van de ingang wordt gevormd door 15 rondbogen. Die rondbogen worden gedragen door 14 ronde monoliete arduinen zuilen, allen met het meesterteken van de steenkapper, terwijl in de twee hoeken monoliete vierkante zuilen gebruikt werden. De overkoepeling van de rondbogen is eveneens in arduin.

Het poortgebouw, dat de verbinding maakt tussen de kapel en de voormalige eetzaal, is eveneens een bouwwerk dat deel uitmaakt van de oorspronkelijke bouwfase van 1569 en dat Renaissance kenmerken vertoont.

Het is interessant op de kapel iets dieper in te gaan. Het lijkt er immers op dat de bouwmeester bijzonder goede ervaring had met het bouwen van kerken en kapellen in de nieuwe bouwstijl. Hoewel het koorgewelf ons een onvergetelijk staaltje van gotisch netwerk toont, waarin de bouwmeester zich helemaal uitleefde, staan we aan de buitenzijde van het koor, op de tweede binnenkoer, voor een onvolprezen Renaissance-meesterwerk, zowel op esthetisch als op bouwkundig vlak. Daarenboven zijn er op een merkwaardig harmonieuze wijze, gotische elementen in verweven.

Het ronde torentje, gemetseld precies tussen het koor en het hogere schip van de kapel, zit half in het dak verwerkt en legt op een verbluffende wijze de band tussen beide delen van het gebouw. Het torentje is een opeenstapeling van steeds kleiner wordende verdiepingen, gedragen door zuiltjes. Onder de daklijst van het koor vinden we een hele rij typische consoles, waarvan eerder reeds sprake.

Op deze wijze werd een prachtig monument in renaissancestijl tot stand gebracht.

Een tweede bouwfase (1668)

Om ons een beeld te vormen van deze bouwfase, honderd jaar na de eerste, nemen we best plaats op de stoep van de Naamsestraat, tegenover het gebouw.

Oorspronkelijk stond er dus alleen een gotische ridderwoning, die terug te vinden is in het midden van het rechtse deel: let op de verticale naden in de voorgevel, zij verraden de plaatsen waar eraan gebouw werd tegen de oorspronkelijke woning. De ridderwoning was  een dwarswoning. De gevel aan de straatzijde werd bekroond met een trapgevel. Tegen dat gebouw werd in de vorige fase zowel links als rechts aangebouwd.

In de tweede bouwfase werden aanpassingen aangebracht aan de dakstructuur en werden trapgevels weg genomen. Waarschijnlijk waren er vochtproblemen.

Het meest opvallende element in de voorgevel is  het poortrisaliet, de versiering van de hoofdingang. Het risaliet wordt gevormd door een drievoudige opeenstapeling van elementen uit de renaissancestijl. De indruk die men opdoet, dat het risaliet achteraf aan de voorgevel werd toegevoegd, werd bevestigd door peilingen die bij de restauratie aan de binnenzijde van het gebouw werden uitgevoerd.

Opvallend is dat de tekenaar voor het werk van Gramaye, toen hij in 1606 het gebouw tekende, blijkbaar een andere versiering van de hoofdingang zag.

Afbeelding verwijderd.Nog opvallender is dat in het midden van het huidige risaliet, in het rondbogige fronton, in een mooie cartouche, het jaartal 1668 gebeiteld staat, en niet 1569. Zou het huidige risaliet niet het originele zijn?

De voorgevel zelf is voorzien van mooie kruisvensters met dubbele ontlastingsboogjes, terwijl de gevel, door het doortrekken van de waterlijst, als het ware in twee gesneden wordt.

Door deze aanpassingen neigde de bouwmeester opnieuw naar een gotische gevel en niet naar een barokke, hetgeen op het moment van de verbouwing zeer voor de hand liggend zou geweest zijn. Hij heeft er blijkbaar voor gekozen het geheel aan te passen aan de stijl van het oudste deel, de gotische ridderwoning.

De merkel van de ingangspoort doet spontaan denken aan het torentje van de kapel. Men ziet bovenaan drie boven mekaar gestapelde koepels, waaronder een beeld van de H. Petrus, de patroonheilige van de stichter. Daaronder staat een beeld van de heilige Paulus en nog lager staat een figuur die het wapenschild houdt van de familie Van Dale: een wildeman, half afgebeeld, die een knots en een schild (niet meer zo goed zichtbaar) houdt, stijgend uit een (azuren)veld, bezaaid met drie (gouden) sterren. De hierbij horende familieleuze luidde: 'Laet (de knots en het schild) niet daelen'.

Het oorspronkelijke slot van de poort is mooi versierd smeedwerk uit de eerste bouwperiode.

Een derde bouwfase (1733)

Heel het gebouw door zijn er sporen te vinden van verbouwingen van de eerste helft van de 18e eeuw, ditmaal in rococostijl. Onder invloed van de Oostenrijkse Habsburgers doet de Lodewijk XV-stijl (rococo) zijn intrede in het college.

Algemeen kan gezegd worden dat bij deze gelegenheid mooi stukwerk aangebracht werd tegen de meeste zolderingen, waarbij de oude gotische bepleistering bedekt werd met een meer effen plafond.

Een ander aspect van de verbouwingen uit deze periode is het aanbrengen van sierlijke schouwen en allerlei muurdecoratie en schilderijen, die een specifieke studie op zichzelf zouden kunnen vormen. In één lokaal muurdecoraties aangebracht in rococostijl, waardoor er grote gelijkenis ontstond met de presidentswoning.

De presidentswoning

Nog indrukwekkender is de bouw van een afzonderlijke woning in de tuin van het college, bedoeld als verblijf voor de president. Hier staan we voor een harmonieuze, rijk versierde woning in erg verfijnde Lodewijk XV-stijl. De woning is bijzonder knap geïntegreerd in het geheel. Nochtans, onverwacht en merkwaardig genoeg, is de achterkant, dus de tuinzijde, mooier en harmonieuzer dan de voorkant (of was die bedoeld als voorkant?).

Ook het interieur was opvallend mooi. Jammer dat het niet volledig gerestaureerd kon worden. De deuren, de schouwen, het verfijnde en fris versierde plafond, de muren oorspronkelijk bekleed met beschilderd linnen, waren elementen die in perfecte harmonie waren met elkaar en het gebouw en bijzondere grandeur gaven.

De regence-waterpomp (1715-1723) op de tweede binnenkoer, vlak naast het koor van de kapel, draagt het meesterteken van een Antwerps steenkapper.

Een vierde bouwfase (de XIXe en XXe eeuw)

Na de opheffing van de Katholieke Universiteit te Leuven in 1797 werd de stad Leuven eigenaar van het college. In 1802 werd het officieel 'schuilplaats van Weldadigheid', waardoor het als onderkomen voor bejaarden een gans nieuwe en dubbele bestemming kreeg.

Vanaf 1802 installeerde het Weldadigheidsbureau, onder het bestuur van een zelfde directeur, hier de werkplaats voor valide behoeftigen en de 'schuilplaats' van weldadigheid.

In de werkplaats weefden de behoeftigen wol, vlas en katoen tot Leuvens laken, hetgeen bijna de helft uitmaakte van hun productie. Zij maakten ook dekens, kousen enz. Dit alles was bestemd voor de kleding en het beddegoed van de bejaarden en wezen, of om uit te delen aan armen en noodlijdenden. De schuilplaats bood onderdak aan maximum dertig invalide sukkelaars.

De classicistische waaiervormige ramen rond de eerste binnenkoer en van de kapel dateren van het begin van de 19e eeuw en kwamen zonder twijfel tot stand onder invloed van de heersende revolutionaire gedachten.

Tussen 1946 en 1965 deed het Van Dalecollege dienst als stedelijk lyceum.

In 1971 werd het opnieuw verworven door de K.U.Leuven en in 1984-86 werd het als beschermd monument gerestaureerd. Meer dan 20 jaar had het gebouw toen leeg gestaan.

Jos Dewinter, 15 oktober 2015

🡡