Overslaan en naar de inhoud gaan

The Flames of Louvain – De universiteit van Leuven en de Eerste Wereldoorlog


Met de toelating van prof. Mark Derez
Universiteitsarchief KU Leuven

In 1914 kwam de oorlog voor velen geheel onverwacht, ‘als een sneeuwvlaag boven Bombay‘ vond men in Ieper. In Leuven was men evenmin op een conflict voorbereid, en al zeker niet op een confrontatie met de oosterburen. Aan de Leuvense universiteit waren hoogleraren onder de indruk van Duitse wetenschap en techniek en studenten in de ban van de Heidelberg-romantiek. Tijdens het wintersemester 1913-1914 hadden vaklieden uit Leipzig metalen boekenrekken gemonteerd in de universiteitsbibliotheek. De examens In juni verliepen alsof er geen vuiltje aan de lucht was. In augustus bulderden de kanonnen. Op 2 augustus legde de Duitse gezant in Brussel een geruststellende verklaring af. Hij had zijn beelden zorgvuldig gekozen: misschien zou het dak van de buurman vuur vatten maar tot het eigen huis zouden de vlammen niet geraken. Geen achtenveertig uur later stonden aan de grens de eerste dorpen in brand.

Leuven brandde op 25 augustus uit weerwraak voor vermeende sluipschutters. Het vuur woedde drie dagen. In de bibliotheek smolten de rekken. Toen de rook om de puinen was verdwenen, bleken ruim tweeduizend panden in de as gelegd en 248 inwoners om het leven gebracht. Vele honderden waren naar Duitsland op transport gesteld. De ravage was hallucinant, het relaas van de feiten ijzingwekkend. Tijdgenoten en zeker de pacifisten in het interbellum dachten dat het om gruwelsprookjes ging uit het griezelkabinet van de oorlogspropaganda. Wie de getuigenverklaringen leest, denkt zich van oorlog te hebben vergist en te zijn aanbeland in het sadistisch universum van de Tweede Wereldoorlog. Het betrof wel degelijk misdaden tegen de menselijkheid die we tegenwoordig aanhangig zouden maken bij een internationaal strafhof.

Leuven was geen alleenstaand geval. Tussen de inval van 4 augustus en het moment dat de oorlog vastliep in Flanders Fields, werden twintigduizend huizen in brand gestoken en zesduizend burgers gedood. Samen met Dinant maakt Leuven deel uit van de tragische jumelage van de zogeheten Martelaarssteden. Leuven was er alle verhoudingen in acht genomen niet eens het ergst aan toe (in Dinant werd de bevolking gedecimeerd) maar het trok wel de meeste aandacht.

Leuven was een historische stad met een universiteit die ten tijde van Erasmus spraakmakend was geweest, the Oxford of Belgium zoals The Times het omschreef. Onmiddellijk waren oorlogsverslaggevers neergestreken. (Leuven haalde de krantenkoppen wereldwijd. De ravage was bovendien in beeld gebracht, zwart op wit. Foto’s verschenen in geïllustreerde magazines in Londen en Parijs. Ze werden gereproduceerd in reeksen prentbriefkaarten die stiekem aan de man werden gebracht. De eerste ramptoeristen struinden al begin september door de puinen.

In het historische stadshart behoorden nagenoeg alle afgestookte panden tot het bouwkundig erfgoed. De echte blikvangers vormden daarenboven academisch erfgoed: de veertiende-eeuwse lakenhal die nog model zou hebben gestaan voor het Keulse stadhuis en die de Universiteitshal geworden was; het natuurkundig laboratorium met de neoklassieke portiek die nu de toegang tot museum M markeert; en het monumentale Driutiuscollege, waar nauwelijks nog een spoor van overblijft. In de negentiende-eeuwse burgerwijken gingen de herenhuizen van vijf notarissen, vijf rechters, veertien advocaten, vijftien artsen en ruim twintig hoogleraren in vlammen op, met inbegrip van hun bibliotheken en collecties, een staalkaart van eruditie en burgerlijke cultuur. Professor De Vocht vluchtte met zijn brieven van Erasmus en Thomas More terwijl de kogels hem om de oren floten.

De vernietiging van particulier bezit maakte een verpletterende indruk bij de Britse middenklasse. For All We Have and Are dichtte Rudyard Kipling met de dringende waarschuwing: The Hun is at the gate. In Carillon riep componist Edward Elgar de ruïnes van Aarschot, Dinant en Dendermonde op en Louvain rijmde er op Berlin. Kipling en Elgar waren de artistieke exponenten van het Britse imperialisme die in de brand van Leuven een argument vonden voor een rechtvaardige oorlog op het continent. De oorlog kreeg een hogelijk ethische dimensie met daarin hoog oplaaiend The Flames of Louvain (Barbara Tuchman). Leuven raakte zodanig beladen met emotie en sentiment dat in de nazomer van 1914 niet enkel Engelse boten maar ook kleine Engelse meisjes Louvain werden gedoopt.

Voor het meeste ophef in de publieke opinie zorgde de brand van de universiteitsbibliotheek op 25-26 augustus. Dat lijken omineuze data. Op 24 augustus 1870 brandde de bibliotheek van Straatsburg tijdens de Frans-Duitse oorlog en op 25 augustus 1992 die van Sarajevo, waar de tragische twintigste eeuw eindigde waar hij begon. Dat voegt een onvoorziene connotatie toe aan het beeld dat de bekende Duitse publicist Wolfgang Schivelbusch heeft gehanteerd om Leuven in 1914 te typeren, met name als het Sarajevo van de Europese intelligentsia. Door de brand van Leuven werd een wig gedreven in de Europese cultuurscène. Als een bibliotheek in lichterlaaie staat, kunnen kunstenaars en intellectuelen bezwaarlijk afzijdig blijven. Met erfgoed als inzet traden ze in het strijdperk, met een stelligheid en een hartstocht die ons nu bevreemdt. Hoogdravende vergelijkingen waren niet van de lucht: de bibliotheek van Alexandrië, Il sacco di Roma. Ze sloegen elkaar om de oren met manifesten waarin Duitse cultuur en Westerse beschaving in stelling werden gebracht.

Angelsaksische universiteiten schreven onder de titel Louvain hun verfoeiing uit. Ze werden al in oktober 1914 van antwoord gediend door drieënnegentig Duitse geleerden en kunstenaars (met klinkende namen als Röntgen, Planck, Wagner en een mooi aanbod van Nobelprijswinnaars). In hun beroemde oproep An die Kulturwelt verdedigden die zich tegen de aantijgingen van de geallieerden. Een paragraaf was integraal aan Leuven gewijd: met de dood in het hart hadden Duitse troepen de stad wel moeten beschieten als vergelding en ze hadden hun leven geriskeerd om het stadhuis te sparen. Over de bibliotheek werd met geen woord gerept. Het leek wel alsof er nog een bijkomend front was geopend voor de Krieg der Geister en alle grote geesten over elkaar heen buitelden in een clash of civilisations. Op die manier werd de oorlog ‘geframed’ als een cultuurstrijd. Leuven paste uitstekend in dit format. Temeer omdat pleitbezorgers van de Leuvense zaak de tegenstelling op de spits dreven door beschaving te laten samenvallen met het katholieke Latijnse West-Europa tegenover het Midden-Europa van de reformatie. Tot deze Kulturkampf hadden de Duitsers dan weer aanleiding gegeven door speciaal de Pfaffenuniversität van Leuven te viseren.

Inmiddels hadden de Duitsers op 19 september 1914 voor het eerst de kathedraal van Reims onder vuur genomen. Op 22 november zouden ze de Lakenhal van Ieper aan flarden schieten. Heel even werden Ieper en Leuven in één adem genoemd. Het lot van Leuven verbleekte later bij dat van Ieper dat van de kaart werd geveegd. Ieper gold na enkele monsterlijke offensieven als bewijs voor de complete zinloosheid van de oorlog. Leuven bleef samen met Reims symbool staan voor het bedreigde Europese erfgoed, en de Westerse beschaving en voor universele waarden, die net in bescherming moesten worden genomen. Zij golden als de prima donna’s onder de Martelaarssteden. Na Leuven en Reims kon de geallieerde propaganda Duitsland neerzetten als een natie van cultuurbarbaren. Toen in hun oproep aan de cultuurwereld de drieënnegentig Duitse intellectuelen aanvoerden dat zonder het Duitse militarisme de Duitse cultuur al lang van de kaart zou zijn geveegd, was het hek helemaal van de dam. Kultur werd nu een schamper slagwoord in de geallieerde propaganda. Ici finit la culture allemande stond er na de Duitse aftocht te lezen op de ruïne van de Universiteitshal.

De waarde van de verloren gegane collecties in de bibliotheek leek in de hyperbolen van de geallieerde retoriek wel eens opgeblazen. Van Duitse zijde werd ze systematisch onderschat. De symbolische betekenis kan nauwelijks worden overschat. Het tweeluik met de binnenaanzichten van de pronkzaal, vóór en na de brand, reisde op prentbriefkaarten de wereld rond. Het sorteerde overal effect: verontwaardiging en solidariteit, wat de universiteit uitstekend wist te verzilveren. Nog voor de oorlog ten einde liep waren in vijfentwintig geallieerde en neutrale landen ruim tweehonderd comité’s tot stand gekomen die geld en boeken inzamelden voor Leuven. Duitsland van zijn kant moest in uitvoering van artikel 247 van het Verdrag van Versailles voor miljoenen mark aan boekwerken leveren. Het idee om Leuven ook een nieuw bibliotheekgebouw cadeau te doen was al tijdens de oorlog gerezen in de schoot van het Institut de France maar de Fransen waren zo galant om de uitvoering en vooral de financiering ervan aan de Amerikanen over te laten. Die stalen daadwerkelijk de show met hun spectaculaire bibliotheekgebouw dat deels ook als oorlogsmonument was uitgemonsterd; alleen het infame anti-Duitse opschrift over de teutoonse furie is er nooit gekomen.

Na de brand van de nieuwe bibliotheek bij de Duitse inval in mei 1940 overwoog men opnieuw een internationale boekenslag. In 1914 was de brand van de bibliotheek een schandaal geweest; sommigen gewaagden van een holocaust. Anders dan na 1914 leek een campagne voor erfgoed nu futiel, intellectuelen namen niet langer lichtzinnig het woord beschaving in de mond en tegenover de nieuwe Holocaust verzonk een bibliotheekbrand in het niet.

Mark Derez

Literatuur:

Wolfgang Schivelbusch, Die Bibliothek von Löwen. Eine Episode aus der Zeit der Weltkriege, München-Wenen 1988

Chris Coppens, Mark Derez, Jan Roegiers (eds), Universiteitsbibliotheek Leuven 1425-2000, Leuven 2005

Alan Kramer, Dynamic of Destruction. Culture and Mass Killing in the First World War, Oxford 2007

🡡